Motivational interviewing (MI) wordt vaak gepresenteerd als het antwoord bij therapie-ontrouw. Het is waar dat MI een belangrijke rol speelt in het proces van gedragsverandering, maar met alleen MI kom je er niet. Het veranderingsproces bestaat uit 6 fasen.
- Probleembewustwording
- Afweging
- Besluitvorming
- Actie
- Gedragsbehoud
- Terugvalpreventie
MI is de belangrijkste gesprekstechniek tijdens de afwegingsfase in het begin van het veranderproces. Tijdens de besluitvormingsfase en actiefase maak je, afhankelijk van de belemmeringen, aanvullend gebruik van andere technieken zoals cognitieve therapie, acceptance -en commitment therapie en interventies om coping-strategieën te veranderen en weerbaarheid en eigen effectiviteit van de cliënt te verhogen.
Hieronder een overzicht van de acties in de verschillende fases.
1. Wat is het probleem?
De hulpverlener legt uit wat de relatie is tussen het gedrag (veel en vaak snoepen) en het ontstaan van het probleem (cariës). Hij gebruikt hierbij woorden die aansluiten bij het niveau en de belevingswereld van de cliënt. Cliënten onthouden ongeveer 20% van wat je vertelt dus geef ook schriftelijk/ digitaal voorlichtingsmateriaal mee.
Voorkom misverstanden:
Om er zeker van te zijn dat je verhaal goed is overgekomen en de cliënt begrijpt hoe cariës ontstaan, kan je de cliënt vragen de relatie tussen klacht en gedrag in eigen bewoording te herhalen.
2. Doet de cliënt het wel of niet?
Nu de cliënt weet waardoor de cariës ontstaan, kan hij er voor kiezen om zijn gedrag te veranderen. Hierbij weegt de cliënt de voordelen af tegen de nadelen. Het kan zijn dat de voordelen van suiker eten voor de cliënt groter zijn dan de nadelen (cariës). Als dit het geval is zal de cliënt de gedragsverandering niet volhouden. Tijdens de afwegingsfase exploreert de zorgverlener samen met de cliënt de motivatie. De zorgverlener maakt gebruik van motiverende gespreksvoering. Wat maakt het eten van suiker voor de client een groter voordeel? Lees eventueel de blog ongemotiveerde cliënten bestaan niet. De (mond)zorgverlener begeleidt de cliënt bij het nemen van een besluit.
3. De cliënt doet het, maar er zijn beren op de weg
In deze fase neemt de cliënt een besluit. Hij gaat wel of niet tot verandering van het gedrag over. Tijdens deze fase spoort de zorgverlener de belemmeringen op, die de cliënt tegenhouden het nieuwe gedrag uit te voeren.
Er zijn verschillende belemmeringen die een cliënt kan ervaren, hieronder een aantal voorbeelden. Als de belemmeringen duidelijk zijn zoekt de tandarts, mondhygiënist of diëtist samen met de cliënt naar een oplossing.
1. Het ontbreekt de cliënt aan vaardigheden: Hij weet niet wat hij tussendoor kan eten in plaats van een candybar.
De cliënt leert dat hij het kopen van een candybar kan voorkomen als hij thuis boterham met hartig beleg smeert. Hij leert plannen.
2. De cliënt heeft last van concentratieproblemen, humeurigheid, trillerigheid en duizeligheid als hij niet regelmatig iets zoets eet, maar weet niet dat dit is op te lossen door stabilisatie van het bloedglucose.
De cliënt leert hoe hij de verschijnselen die horen bij een instabiel bloedglucose (idiopathische reactieve hypoglycemie) kan voorkomen, door anders te gaan eten.
3. De cliënt is van mening dat suiker kan toch niet zo erg zijn voor de tanden.
Haar zus drinkt ook veel thee met suiker en heeft nergens last van.
De cliënt leert dat het klachtenvrije gebit van haar zus een uitzondering is. Daarnaast krijgt de cliënt de opdracht haar zus te vragen wat de werkelijke status is van haar gebit. Eet zij altijd veel zoet (of alleen als zij op bezoek is)? Bezoekt zus de tandarts? Heeft zij echt geen klachten of praat ze er niet over?
4. De cliënt wil wel maar denkt dat haar ouders haar niet zullen steunen.
De zorgverlener vraagt of de ouders volgende keer mee willen komen en bespreekt met de cliënt hoe ze haar ouders achter zich kan krijgen / hoe hier mee om te gaan.
5. De cliënt denkt dat het hem of haar niet gaat lukken, omdat ze te zwak is om niet te snoepen.
De zorgverlener ondersteunt de cliënt bij het verhogen van de eigen-effectiviteit. Dit kan door te vragen naar succes-ervaringen uit het verleden en cognitieve gedragstherapie.
6. De cliënt kan snoep niet laten staan als ze emotioneel is.
Snoepen is voor deze cliënt een manier (coping-strategie) om met emoties om te gaan. Het aanleren van een nieuwe coping-strategie is dan de oplossing.
4. De cliënt heeft een doel
Tijdens de actiefase stel je samen met de cliënt doelen op volgens SMART. Meestal loopt dit parallel aan het beslechten van de belemmeringen. De cliënt oefent bijvoorbeeld anders om te gaan met emoties of leert over gezonde voeding.
- Maak de doelen SMART:
- Specifiek
- Meetbaar
- Acceptabel
- Realistisch
- Tijd
Voorbeeld van SMART-doel
Ik ga komende 6 weken de candybars die ik tussendoor eet vervangen door brood met hartig beleg.
5. De cliënt blijf actief bezig met mijn nieuwe gedrag
De laatste fasen van gedragsverandering behelst het gedragsbehoud en de terugvalpreventie. Je helpt de cliënt het nieuwe gedrag te bestendigen. In deze fasen kan je terugpakken op opdrachten en strategieën, die je tijdens de besluitvormingsfase en actiefase hebt aangeleerd.
Je kan meer lezen over dit onderwerp in hoofdstuk 26 van het boek voeding en mondgezondheid.
Meer doen met gedragsverandering? Kijk op www.informed-app.nl